Een specialist nodig? 030 – 272 45 00

Jurisprudentie: Boetebeleid aan banden

18 mei 2015

In: JurisprudentieKennisbank: bestuursUit de praktijk

Op 24 november 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep een belangrijke uitspraak gedaan over het boetebeleid bij uitkeringsfraude (voluit: de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, inwerking getreden op 1 januari 2013).

Kort gezegd komt deze wet erop neer dat bij benadeling van een uitkeringsinstantie de uitkeringsinstantie niet alleen het uitgekeerde bedrag terugvordert, maar daarnaast ook een 100% boete. Daarbij wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de ernst van de overtreding: indien de benadeling ‘per ongeluk’ is, wordt deze net zo zwaar bestraft als wanneer de uitkeringsinstantie met opzet is benadeeld. Een dergelijke boete werd in de praktijk dus opgelegd indien wijzigingen in de situatie niet tijdig werden doorgegeven. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 24 november 2014 een streep door deze wetgeving getrokken.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de 100%-boete er alleen is voor de echte fraudeurs en dat het overgangsrecht strijdig is met internationaal recht. Tegelijkertijd heeft de CRvB een nieuwe ‘regeling’ voorgelegd die meer recht doet aan de evenredigheid tussen sanctie en verwijt. De hoogte van de boete is afhankelijk van de ernst van de overtreding en de mate daarin deze aan de overtreder kan worden verweten. In haar uitspraak heeft de CRvB een aantal duidelijke criteria neergelegd om de hoogte van de boete vast te stellen. Het ligt naar het oordeel van de CRvB in de rede om alleen een boete van 100% op te leggen als opzet is bewezen en van 75% als grove schuld is bewezen. In de overige gevallen is 50% het uitgangspunt. Als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid wordt de boete verlaagd tot 25%. Daarnaast stelt de CRvB dat de hoogte van de boete bij overtredingen in alle individuele gevallen moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de (financiële) omstandigheden van de betrokkene(n). Door deze uitspraak hebben de bepalingen met betrekking tot de minimumboete geen praktische betekenis meer. Verder oordeelt de CRvB dat boetes niet hoger mogen zijn dan de boetes zoals in het strafrecht (art. 23, vierde lid Wetboek van Strafrecht) is vastgelegd. Dit betekent dat de boete niet hoger mag zijn dan € 81.000,-.

br&dh advocaten heeft in een aantal zaken succesvol het vorenstaande verweer naar voren gebracht. Deze zaken zijn daarom op verzoek aangehouden bij verschillende rechtbanken in afwachting van het UWV en gemeenten om een beslissing hierin te nemen zodat er minnelijk eventueel een oplosing bereikt kan worden. Anders zal er om een uitspraak verzocht worden.

Heeft u van een uitkeringsinstantie een boete opgelegd gekregen dan adviseren wij u om contact op te nemen met een van onze advocaten om te laten beoordelen of het verstandig is om in te gaan tegen deze beslissing. Let erop: doe dit tijdig in verband met de korte termijnen die er gelden binnen het bestuursrecht!

 

 

Advies van ons nodig?

Heeft u advies of juridische bijstand nodig?
Neem dan contact met ons op!
Bel 030 272 45 00

Stuur een mail
U gebruikt een verouderde browser!

Werk uw huidige browser bij naar de laatste versie. Update mijn browser nu

×